Toen Miesje met een licht mauwtje naast me op het bed sprong, kreeg ik het toch wel benauwd.
Ik was niet-lekker gaan slapen. Niet-lekker, moet je weten, is bij mij al snel ziek. En ziek is hopeloos verloren. Dat katten het vermogen hebben (het is algemeen bekend, nietwaar) het levenseinde te zien naderen en Miesje luid spinnend naast mijn hoofd stond te stampen, maakte me er niet geruster op. Zeker niet toen ze ineens besloot me een neusje te geven. Miesje. Mij. Een neusje.
“Dag Miesje.” zei ik schorrig. Wat een waardeloze laatste woorden, dacht ik nog.
[Wat? Had ik een ambulance moeten bellen? Omdat ik een neusje had gekregen zeker. Ik ben niet gek, hoor.]
Plaats een reactie