Mowl

Als ik niet leef, ga ik dood.


Vrij

park

Ik heb de hele zomer met reizen doorgebracht. Ik ben halverwege mijn achtertuin geraakt. Louis Agassiz (1807-1873)

’n Vrouw met ’n hoofddoekje fietst nogal onbeholpen over ’n smal paadje in ’t park. Ze giechelt. Achter haar rijden ’n jongen en ’n meisje. Ze zullen acht of negen jaar oud zijn.

“Naar voren! Naar voren!” moedigt de jongen aan. ’t Meisje probeert ’t tweetal bij te houden.

In ’t veld zitten twee jongens voor hun tentje. De ene rekt zich uit. ’n Reiger staat aan de rand van de vijver. ’n Hondje wordt uitgelaten. Z’n baasje maakt de riem los. Met de tong uit de bek rent ’t hondje weg. ’t Baasje roept tevergeefs.

De vrouw met ’t hoofddoekje verliest d’r evenwicht. Met één voet op de grond komt ze tot stilstand.

“Nog ’n keer!” roept ’t jongetje. “Je kunt ‘t!” ’t Meisje fietst bijna tegen ‘m aan.

[Nog steeds giechelend trapt de vrouw met ’t hoofddoekje de fiets weer verder. Ze gaat ’t kunnen.]

  1. Fietsles lijdt altijd tot hilariteit. Mooi hoor, integratie.

    {Mowl: mag d’r graag naar kijken.}

  2. Mooier dan Terribel kan ik het niet zeggen.

    {Mowl: vast wel. En de beste man heet Terr
    ebel.}

  3. Zomaar een dag in zomaar een park. Als je je ogen goed opent zie je de mooiste dingen

    {Mowl: hé hé, niet zomaar ’n park, hè! ’t Mooiste park van Europa!}

  4. Zolang ze er maar lol in heeft.

    {Mowl: dat had ze.}

Plaats een reactie

Ontdek meer van Mowl

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder

Ontwerp een vergelijkbare site met WordPress.com
Aan de slag