We schudden de handen, onderaan de trap, toen hij zich voorstelde – een lange en lastige naam die ik al niet meer kon herhalen voordat hij was uitgesproken.
Even daarvoor had hij me een blaadje laten zien, waarop, in pictogrammen, de reis naar het aanmeldcentrum stond uitgebeeld. De jongen moest naar spoor drie, had ik hem gezegd, maar dat leek hij niet te begrijpen. Daarom was ik maar even met hem mee de trap opgelopen.
Hij was vijftien, vertelde hij, en kwam uit Afghanistan. Via via was hij in Nederland gekomen en hier wilde hij blijven. Zijn ogen straalden van optimisme en hoop.
Bovenaan de trap gaven we elkaar weer de hand. “Welcome.” zei ik een beetje pathetisch en tegen beter weten in.
[Toen moest hij de ene kant op, naar spoor drie, en mocht ik de andere kant op, naar buiten. En ik hoefde nergens naartoe.]
Plaats een reactie