“Wat een mooie naam.” vond ik toen de dame zich voorstelde. Vergiste ik me of krulden haar mondhoeken ietwat omhoog?
“Adellijk.” zei ze. Hierbij legde ze haar rechterhand decent op haar linker.
“Eerlijk?” vroeg ik. “Wat bent u dan?” De vraag kwam d’r nogal rechtstreeks en kinderlijk uit, maar ’t scheen me niet te worden aangerekend.
“Barones.” zei de dame.
“Gunst.” reageerde ik, “Die zie je ook niet veel meer.”
“O jawel, hoor.” zei de dame nu met iets verheven kin, “Ik kom d’r nog genoeg tegen.”
[’k Had zelf ook best van adel willen zijn. ’k Zou ’t best verdienen om van adel te zijn. Soms droom ’k da’k van adel ben. Maar elke ochtend word ik weer titelloos wakker. ’t Is het lot, zullen we maar zeggen.]
Geef een reactie op peer Reactie annuleren