“Goh, Jan Denekamp!” deed ik. De vreemdeling knikte.
“Ik ken je nog van toen je zo groot was.” Hij wees een turf of wat hoog. “Toen ging je altijd met je vader mee.”
Daar kon ik me geen buil aan vallen.
“Ja,” bevestigde ik, “Altijd met mijn vader.”
“En nou gaat René elke woensdag naar zijn moeder.” wist de andere man die tot dan toen had gezwegen.
Plop! deed mijn brein. Wie was die man nu weer, dat ie dat wist.
“Ook wel es op een andere dag hoor.” hoorde ik mezelf nog mompelen voordat ik mijn hersenen door het afvoerputje voelde spoelen en het licht langzaam uitging.
[Twee blije gezichten keken me ondertussen aan. Twee blije, onbekende gezichten die onwetend getuige waren van de geboorte van een amoebe.]
Plaats een reactie