|
Overbuurman was ongelukkig gevallen en had zijn bovenarm gebroken. Dat bracht ons in de wachtkamer van de spoedeisende hulp.
De verpleegkundige verscheen.
“Meneer H?” nodigde ze uit. Overbuurman probeerde moeizaam op te staan.
“Kom op, dat kan vlotter.” moedigde ik hem aan. Overbuurmans ogen spuwden vuur.
“U mag uw zoon best trappen.” vond de verpleegkundige.
“Zoon?” reageerde ik spitsvondig. “Zo lelijk ben ik niet!”
[Mij kun je er goed bij hebben in tijden van tegenslag. Ik weet overal wel wat van te maken. Jammer dat ik meestal de enige ben die dat denkt.]
Plaats een reactie