Aan de andere kant van de straat, even verderop, kwam ’n jongen uit de deur. ’n Gewone, blanke jongen met blond haar. Hij had geen opvallend postuur. Hij droeg ’n normaal blauw jack en ’n rugzak. En zo wandelde die de straat op.
Ik keek naar ’t appartement van waaruit ie kwam. ’t Was ’n mysterieus appartement op de eerste verdieping — altoos waren d’r de gordijnen toe: dag en nacht.
Nee, da’s niet waar: eenmaal had ik de gordijnen opengeschoven gezien. Maar bij die ene keer was ’t gebleven. Daarna bleef alles potdicht toe.
De jongen liep intussen gewoon door en sloeg aan ’t eind van de straat linksaf. Met z’n rugzak. Alsof d’r niks aan de hand was.
M’n hart bonstde.
Plaats een reactie