|
Ik zag Elbert op de televisie. Hij was bij de begrafenis van Simon Vinkenoog. De verslaggever vroeg ‘m wat of de dichter voor ‘m betekend had, of iets dergelijks.
In mijn tijd zag ik Elbert elke week in de kelder van de collectieve kroeg. De laatste keer dat ik ‘m sprak had ie ’n gesubsidieerde baan. Hij rookte shag en had bruine tanden. Hij vertelde dat ie ziek was.
Ik voelde medelijden met de man. Maar, zoals dat gaat, ik was blij toen ik ’t gesprek op ’n beleefde manier kon afronden. Sommige herinneringen kunnen maar beter dat ook blijven, dacht ik.
Tot ik ‘m dus op televisie zag. De enige keer dat ik op televisie was, mocht ik chocoladehagelslag testen. Niemand haalde ’t in z’n hoofd me toen te vragen naar ’t belang van bekende literatoren. D’r was er die dag ook geen gestorven, trouwens, noch de dagen ervoor — maar toch.
Ineens voelde ik me mislukt.
[Hoewel ik ook niet had geweten wat ik had moeten vinden als me naar Simon Vinkenoog was gevraagd. Maar daar gaat ’t niet om.]
Plaats een reactie