|
Laten we maar zeggen dat het het lot was waar ik in berustte.
Hoe verklaar je anders dat ik, met een eersteklas treinkaartje op zak, gelaten op het balkon van een blazende boemel vastgeklemd stond tussen hordes andere reizigers. Naast mij stond een meisje dat in de drukte nog ruimte had gevonden te telefoneren.
“Ik sta voor in de trein.” deelde ze haar gesprekspartner mee. “D’r is geen doorkomen aan, zo druk.” Intussen probeerde ik mijn voeten zo te verschuiven dat er niemand op hoefde te staan. De deur van de eersteklas coupé schoof open en een meisje met een blauw jasje wurmde naar buiten. Ze zwaaide mijn kant op. Een jongen glipte de coupé in.
“Hé, hallo!” begroette het meisje met de telefoon verbaasd. “Ik sta net met je te bellen.” Ze stopte haar telefoon weg.
Blauwjasje wrong zich door het zijpad naar het balkon. Ze trapte daarbij glunderend op allebei mijn voeten. Ik had goede karma, denk ik, deze dag en glimlachte alleen maar.
“Wat deed jij in de eersteklas?” zei het meisje met de telefoon.
“Zitten.” was Blauwjasjes antwoord.
[Ik stond van mezelf te kijken. Geen onvertogen gedachte kwam er in me op. Ik was één brok tolerantie. Om bang van te worden.]
Plaats een reactie