Ze zaten aan een tafel, de jongen en het meisje, voor het raam aan de straatkant. Ik was de toevallig passerende getuige van het tafereel.
Hij gebaarde, vermoeid, verveeld misschien, en keek naar buiten, langs mij heen, terwijl hij sprak. Het leek niet de eerste keer te zijn dat hij zei wat hij zei.
Zij had het al gehoord en onderging met haar hoofd afgewend en een zakdoek in haar vuisten geklemd. Ze kon woedend zijn of juist in tranen.
Ik stond een moment stil, onbeschaamd nieuwsgierig. Mijn mond zal misschien wel hebben opengestaan. Ik zocht naar aanwijzingen.
Eén beeld, duizend vragen.
[De ogen van de jongen kruisten de mijne. Ze priemden en betrapten. Kleurend liep ik verder. Af en toe haat ik mijn eigen fatsoen.]
Plaats een reactie