|
De jongen stond aan het eind van het tuinpad en staarde naar zijn voeten.
“Ja?” zei ik. Hij hield kaarten omhoog.
“Wilt u misschien kaarten kopen voor de gehandicaptensport?” mompelde hij.
“Het spijt me.” zei ik. “Ik koop ’s avonds niet aan de deur.”
“O.” zei de jongen en hipte op een ander been. Toen hief hij zijn hoofd een beetje op.
“Dus morgenvroeg wel?” constateerde hij zonder me aan te kijken. Hij wachtte mijn antwoord niet af maar draaide zich om en liep de straat uit.
Een half uur later stond hij weer voor de deur.
“Wilt u misschien kaarten kopen voor de gehandicaptensport?” vroeg hij.
“Je bent hier net ook al geweest.” verstoorde ik zijn droom.
“O.” zei hij. En andermaal draaide hij zich om en liep weg.
[Ik sloot opgelucht de deur. De dreiging dat hij werkelijk de volgende ochtend zou verschijnen om mij z’n kaarten te verkopen was ineens aanmerkelijk kleiner geworden.]
Plaats een reactie