|
Het was grijs en vroeg. De reizigers schenen bevangen door een algemene grauwheid.
De trein reed gestaag door het oosten. Weilanden gleden voorbij, dorpen, een enkele stad. Daartussen boerderijen en – soms – vee. En dat alles bedekt met een dompige sluier van najaar en verval.
Zo niet bedroefd, dan was men toch in stille teruggetrokkenheid gedompeld.
De conducteur besloot dat dit het moment was ons toe te spreken.
“We naderen Zwolle.” kondigde hij aan. “Het eindpunt van deze reis.”
Hij pauzeerde een moment om dan te vervolgen: “U wordt allen verzocht vriendelijk uit te stappen.”
[Het duurde even voordat iedereen doorhad wat de man had gezegd. Het leidde niet tot hilariteit, maar ineens zag ik mensen glimlachen. En, verdraaid, het leek alsof de zon begon te schijnen.]
Plaats een reactie