|
Het was ook dom: wokken. De laatste keer hadden we al tegen mekaar gezegd dat dit Chinese restaurant zo slecht was. Maar, ach, zo makkelijk dichtbij. Ik heb het geweten.
De gestage kadans van de trein naar Winterswijk stimuleerde mijn maag tot omgekeerde peristaltische bewegingen, za’k maar zeggen. En toen ik voet zette in het pand waar ik bureau hield wilde ik maar één ding: mijn hoofd in de wc-pot stoppen.
Met de hand voor de mond draafde ik naar het herentoilet en gaf de lichtschakelaar een tik. Het bleef donker: de lamp was stuk. Pijlsnel overwoog ik de twee opties. Eén: deur openlaten met het risico dat voorbijgangers me konden zien braken. Of twee: deur dichthouden en op goed geluk de juiste kant op mikken. Om onbekende reden besloot ik voor het laatste. Ik viel op mijn knieën. Net op tijd.
Golven goor van gisteren gutsten uit mijn maag. Ik hijgde na, tranen op mijn wangen, opgelucht dat ik het kwijt was. Ik krabbelde overeind en zette de deur op een kier om de schade te aanschouwen.
Nou, die was er.
De vorige gebruiker van de wc had, zoals dat een goed stoelganger betaamt, de bril omlaag gedaan én het deksel. Al wat mijn lichaam niet had kunnen verdragen was buiten de pot, op de zitting. de muur en de tegelvloer gekomen.
[Met de deur nog steeds op een kier kuiste ik het gemak. Daarna meldde ik me ziek. Om tien over negen stond ik weer op het perron van Winterswijk. Anderhalf uur later lag ik thuis in bed.]
Plaats een reactie