Hij ziet er wat merkwaardig uit, de man die elke ochtend bij het station de gratis kranten uitdeelt. Ik denk dat vooral zijn ontbrekende wenkbrauwen en de getekende potloodstreepjes op die plaats daartoe bijdragen. Misschien dat ik als kind voor hem zou zijn teruggedeinsd. Nu zie ik in zijn ogen.
De wenkbrauwman heeft voor iedereen goede raad.
“Daar moet je je fiets niet neerzetten,” zegt hij dan, “daar wordt ie gestolen.” “Je laat je fietspomp zitten.” “Je hebt je fiets niet op slot gezet.”
En tegelijk pakt ie een exemplaar van zijn dagblad en biedt het aan.
Ik zet elke dag mijn fiets op dezelfde plek. Hij is nog nooit gestolen. Mijn fietspomp laat ik zitten. Zo sla ik alle goedbedoelde adviezen van de wenkbrauwman in de wind.
Maar vanochtend was ie niet op zijn vertrouwde plek. De kranten lagen op een stapel, samengehouden door plastic. Een beetje onwennig pakte ik een nummer. Ik keek om me heen. Toen achter me.
Stond de fiets daar wel veilig? Moest ik het pompje niet meenemen? Had ik ‘m wel op slot gezet?
[De volgende keer moet de wenkbrauwman er weer staan. Sommige dingen mogen niet veranderen.]
Plaats een reactie