Eens in de zoveel tijd bezoeken we mijn moeder. Steevast staat er dan ook een tripje naar Duitsland op het programma.
Nou ja, Duitsland – Elten. Vroeger stond er tussen zij en wij een grenspost, met groen-geuniformeerde douanebeambten. Met uiterste strengheid werd de auto, de inzittenden en de benodigde reisdocumenten gecontroleerd. Iedere keer was het weer een opluchting wanneer we door werden gelaten in plaats van opgesloten in het cachot.
Van die spanning is niks meer te merken, vandaag de dag.
De grensbewaking verdween op een goede dag en toen het electronisch betalen gemeengoed werd kon je ook in elke winkel aan de andere kant van de grens pinnen alsof je thuis was. De Duitsers, zo vlak over de grens, zijn verdorie niet eens echte Duitsers. Iedereen verstaat en spreekt Nederlands – al klinkt dat bij de een wat meer als een dialect dan bij bij de ander.
Een pannenkoekhuis heet ’t Pannekoeckhuys, een broodjeszaak Brödje en een eeuwenoude uitspanning Behnen. Op Koninginnedag schijnt het hele dorp oranjegekleurd te zijn geweest.
Na de Tweede Wereldoorlog hebben we Elten enkele jaren geannexeerd. Enkele jaren later hebben we het weer teruggegeven.
Schade.
[Is er dan niets typisch Duits hier net over de grens? Ja zeker wel: de huizen die meer op kazernes lijken, de gründlichkeit waarmee ambtenaren nu al enkele jaren een storing bij een spoorwegovergang proberen te repareren. En de prijzen van de drank in de Duitse supermarkten.]
Plaats een reactie